vrijdag 17 juni 2011

Vertrouwd in het verre Mamasa

The road to Mamasa is pure hell, but at the end you arrive in paradise.

 

In Mamasa, op West-Celebes, zit je echt aan "de einden van de aarde." In Cen­traal- en Zuid-Papua is dat trouwens niet anders. De zendingen van de zogeheten Gereformeerde gezindte hebben Christus' zendingsbevel, kun je wel zeggen, letterlijk uitgevoerd (al zitten ze dichtbij huis ook echt niet stil). Je vraagt je alleen af, hoe zijn ze hier ooit terechtgekomen? Daar zit in de meeste gevallen een heel verhaal achter, dat vaak ook wel ergens beschreven is. Interessant om te lezen langs welke – soms haast onbegaanbare – wegen God deuren opent voor het Evangelie.

 

Terug naar Mamasa. Nou, laat ik eerst maar eens proberen om er te komen. Van Jakarta vlieg ik in ruim twee uur naar Makassar. De volgende dag gaat de reis per auto verder. Eerst een rit van vijf uur langs de westkust naar het Noorden, naar Polewali, waarbij de eerste twee uur aan de weg wordt gewerkt (alvast een voorproefje op het vervolg?). En dan verder naar het Noorden, niet langer langs de kust maar het berg­achtige binnenland in over een smalle, stijgende en steeds slechter wordende weg. Ook de tocht  van Polewali naar Mamasa (90 km) duurt zo'n vijf uur. Tijdens een stop halver­wege bij een 'wegrestaurant' – waar de taaie poot van een kampong­kip met minstens 1.000 vlieg­uren er best ingaat – bereidt een van de vriendelijke, praat­grage mensen me voor op wat me nog te wachten staat: "Al eerder in Mamasa geweest, Mister? Nee? Nou, over een kilometer of tien begint het pas. Dan leer je echt dansen." Met andere woorden: het ergste komt nog. Terwijl we al heel wat hebben gehad aan half opgeruimde aardverschuivingen (als de auto's er maar weer langs kunnen, toch?) en in de gapende afgrond verdwenen stukken asfalt. Bij het ver­trek krijg ik de welgemeende wens mee: "Tuhan memberkati!" (Moge de Heer je zegenen!). Kijk, dat klinkt vertrouwd. Daarmee kom je thuis. Het vervolg van de barre tocht valt me niet eens tegen. Laat de weg zelf pure hell zijn, de uitzichten onderweg zijn vaak indrukwekkend mooi. En overal wonen en werken mensen, langs de weg en op de hellingen. In de dorpen is de weg versmald omdat er overal kleden liggen met daarop rijst, mais, cacao- en koffiebonen. Die liggen in de zon te drogen. Hier wordt geleefd. En hoe ze hier leven, wordt wel duidelijk uit de vele kerkjes (met een haantje op de toren): ze kennen hier God en zijn Zoon, Jezus Christus.

 

Maar dan kom ik tegen de avond Mamasa binnen, in een door bergen omzoomde vallei, met wegen van beton. Het laatste stukje van de urenlange rit zoeven we over de weg. Ik word hartelijk verwel­komd in het gastenhuis van de Gereja Toraja Mamasa (GTM), op een rustig plekje aan de oever van de altijd bruisende rivier de Mamasa. En als ik de dagen daarna rondloop in het stadje en op de Theologische Hogeschool van de GTM mijn LITINDO- programma uitvoer, valt het me op hoe vrien­delijk de mensen hier zijn. Iedereen, van oud tot jong, groet me en wil best een praatje maken.  Wanneer ik in de omgeving wandel, word ik uit­genodigd om binnen te komen en even uit te rusten. Ze vertellen me over hun leven hier, over hun werk, over de kerk waar ze bij horen (alleen al in Mamasa-stad heeft de GTM vijf grote kerkgebouwen). En ja, van hun christen zijn krijg ik ook bepaald een positieve indruk. Tijdens een huis­eredienst die ik min of meer toevallig bijwoon gaat de bespreking van het bijbelgedeelte niet alleen inhoudelijk diep, maar ook in praktische zin: wat leren wij uit de bijbel voor ons eigen leven hier in Mamasa. Natuurlijk, ook hier zijn christenen die niet echt actief zijn, die de kerk­diensten te lang vinden duren en die zich bij kerkelijke activiteiten drukken. Mamasa is zeker geen paradijs. Maar ik voel me hier wel meteen vertrouwd. Om het aangename klimaat, om de prachtige omgeving, maar vooral om de mensen. Het is alsof ik gewoon in Onnen ben. Thuis dus.

 

Volgens zeggen betekent de naam Mamasa (of Mamase): goed zijn voor iemand. Dat geldt zeker voor de rivier Mamasa die door de vallei stroomt en de hele regio grote vruchtbaarheid en gulle opbreng­sten geeft. Maar het geldt ook voor de mensen die hier leven. Dat maak ik op uit de verhalen die ik hoor over vroeger en nu. Maar ik ervaar het ook zelf. "Tuhan memberkati!" Moge de Heer hen (blijven) zegenen. Ik kom hier graag nog eens terug. Daarom neem ik afscheid met een "Tot ziens, Deo volente."

 

Herinnering          

De lange reis van Makassar naar Mamasa roept bij mij herinneringen wakker aan mijn tijd in Papoea (Irian Jaya). Vanuit de kerk van Kouh aan de brede rivier de Digoel had ik ook de zorg voor de kleine gemeente in Tirop aan de bovenloop van de rivier de Moeroep. Niet voor niets heette dat dorp in de volksmond ook Desa Ujung (dorp aan het uiteinde). Je kon er met de boot-met-aanhangmotor alleen komen, als het water extreem hoog was (banjir besar). Van Kouh tot aan de monding van de Moeroep deed je er dan één tot anderhalf uur over, vandaar naar Tirop zeker vier uur. De mensen in Tirop hoorden de ronkende boot al van ver aankomen. Bij aankomst stond de oever dan ook zwart van de mensen. Het hele dorp ontving je. Je was geen moment alleen. Als je een paar dagen later door diezelfde mensen werd uitgezwaaid, omdat je weer terug moest, was het water alweer gezakt tot normaal peil en deed je er, ook al ging je stroomafwaarts, een hele dag over om weer in Kouh te komen. Al die boomwortels, die ondiepten, die versperringen. Je moest de boot er doorheen trekken of ruimte openkappen. Vreselijk. De eerste keer zat ik me op te vreten, weet ik nog: ik had er op gerekend om rond de middag thuis te zijn, dan kon ik nog van alles doen. Tot ik besefte: Stomme Nederlander die ik ben. We moeten altijd iets doen. Waar ben ik eigenlijk mee bezig. Geniet toch van deze over­weldigende natuur. Dit is uniek. Zeker geen hel en ook geen paradijs. Maar wel paradijselijk.