maandag 20 juli 2009

Blog Marianus Waang

Ook Marianus vertelt uitgebreid - en spannend! - over onze reis naar Papua. Lees zijn verhaal op de website van LITINDO: www.litindo.org. Kijk onder SETIA, Weblog. Op dezelfde site - maar dan onder LITINDO, Weblog - staan ook mijn blogs.

donderdag 16 juli 2009

Dominggus van Fifiro


Dominggus, afkomstig van Alor, is een alumnus van SETIA. Ik heb hem destijds in de klas gehad. Hij was niet echt een intellectuele hoogvlieger, maar wel een trouwe, gewetensvolle jongen die de zaken goed door had en praktisch kon vormgeven. Eerst ging hij naar Kalimantan Barat. Later werd hij naar Papua gestuurd. En daar wil hij, als het aan hem ligt, blijven. Hij heeft zijn hart aan de Papua's verpand en doet er alles aan om hen hogerop te krijgen. Sinds enkele jaren werkt hij in Fifiro, een Kombaidorp aan de Mangguno, een eind boven Uni. Daar runt hij, met enkele anders SETIA-mensen, de basisschool. Hij doet ook evangelistenwerk, want hij zoekt de mensen op in hun boomhuizen in het bos en vertelt hun over de Here Jezus.
 
We troffen hem in Tanah Merah. Hij was daar ivm het schoolwerk in Fifiro. Hij wachtte op de uitslag van de schoolresultaten en wilde dan zo gauw mogelijk weer terug. Zolang wij in Tanah Merah waren, was Dominggus er om te praten. Hij wilde checken of hij het goed aanpakte en onze mening vragen over wat hij aan het doen was. Meer dan de anderen verdiepte hij zich in het leven van de Kombai mensen. Juist omdat hijzelf een rustige, kalme vent is - overigens weet hij van aanpakken en doorpakken - heeft hij er kennelijk weinig moeite mee om zich aan te passen aan het tempo van de mensen van Fifiro. Anderen lachen wel es een beetje om Dominggus, maar laat hem maar schuiven.
 
Ik heb hem mijn boek Hidup Baru. Orang Kristen dalam Konteks Kebudayaan Setempat (Nieuw leven. De christen in zijn plaatselijke culturele context) gegeven. Daarin behandel ik als casus het sagorupsenfeest van de Kombai. Dit feest is de eredienst van de Kombai voor Refafu om hem te danken en om van hem vruchtbaarheid te vragen. Hij krijgt ook mijn Kitab Suci - untuk Kita! (De Heilige Schrift - voor ons!) over het lezen en verklaren van de bijbel. Met name het eerste boek heb ik hem aangeraden om de achtergronden van zijn mensen in Fifiro beter te leren begrijpen. Hij zou het meteen gaan lezen, zei hij bij het afscheid.
 
Intussen ben ik alweer bijna een week terug in Jakarta. Op zeker moment ging het mobieltje. Dominggus aan de telefoon. Hij vertelt: "Ik heb uw boek gelezen, Paheng. En nu wil ik hier altijd blijven werken." Ontroerend. Was ieder zoals Dominggus, Gods bereidwillige dienaar in Fifiro. Moge God hem zegenen in zijn werk daar.

Wie zorgt er nu eigenlijk voor je? God, Refafu, of ... Mammon?


Zoals gezegd, Marianus en ik waren voor LITINDO op Papua om op verschillende plaatsen het onderwerp 'Gods voorzienigheid tegenover de stamgodsdienst' te bespreken. LITINDO werkt aan een boek over de leer van de bijbel (dogmatiek), met als kenmerken 'gereformeerd' en 'contextueel'. De bijbelse geloofsleer wordt niet alleen maar uitgelegd maar ook toegepast op de Indonesische setting. Ikzelf schrijf het hoofdstuk over schepping en voorzienigheid. En Marianus is door LITINDO ingehuurd om de indonesianisering vorm te geven en te coordineren. Bij aankomst op Papua hadden we wat twijfels of onze plannen wel gerealiseerd zouden kunnen worden. Er bleek maar weinig voorbereid te zijn. In Kouh kwam onze komst zelfs als een volslagen verrassing. Maar uiteindelijk hebben we veel meer kunnen doen dan we verwacht hadden. En ook met positieve resultaten. Daarbij speelden ook de prettige omgang en samenwerking met Marianus een belangrijke rol.
 
In de stadsomgeving van Sentani/Waena en Merauke rezen wat vragen over het nut van het ingaan op allerlei stamgebruiken als bezwering en toverij. Al die oude tradities waren toch bezig te verdwijnen. Je zou veel beter kunnen ingaan op de toenemende modernisering en verwereldlijking. Het kostte ons weinig moeite om aan te tonen dat de oude stamcultuur nog wel degelijk een grote rol speelt, ook bij verstadste mensen. Ook dan nog wordt er betaling geeist bij sterfgevallen, al zoekt men misschien niet meer zo naar een schuldige. En angst voor magie en toverij komt zelfs tot in de hoogste kringen in Jakarta nog voor. Er is geen enkele reden om het ingaan op oude stamgebruiken maar na te laten, omdat die er niet meer toe doen. Maar uiteraard, er moet ook aandacht worden gegeven aan de explosieve modernisering van Indonesia. Je ziet in Wamena Papuamannen lopen in peniskoker en met een mobieltje aan het oor. En van sms'en en internetten weten ze ook alles af.
 
In de dorpssfeer kwamen wel meteen allerlei stamzaken naar voren die nog altijd geldig zijn, of (lichtelijk) aangepast aan de christelijke vernieuwing. Bij het zoeken naar de dader van een sterfgeval gebruikt men nu gebed. Of voor een bepaald ritueel wordt nu een witte kip gebruikt, maar verder is alles nog bij het oude. Mensen denken bij ziekte en tegenslag nog altijd meteen aan straf van God of aan de boze opzet van een ander. In Boma kwam Kuboho nog langs: hij leeft nog helemaal in de mythe van Refafu die alles gemaakt heeft en hun grote rijkdom heeft gegeven. Die is door de communisten, de blanken en de Indonesiers weggehaald. Maar uiteindelijk zullen de Papua's alles terugkrijgen. De angst voor de slapende stamgod Refafu mag dan wat op de achtergrond geraakt zijn (de meesten geloven niet meer in hem), de eruit voortvloeiende traditionele leefstijl is nog sterk. We hebben er langdurig met de cursisten over gepraat. Ze zijn allemaal dominee, evangelist of ouderling. Prediking en pastoraat zijn de middelen om de mensen duidelijk te maken hoe het zit met Gods almacht en Zijn regering. Wanneer je met geloofsogen leert kijken, dan raak je je verkeerde beelden kwijt en leer je God kennen als een lieve, zorgvolle Vader die je nooit in de steek laat. Refafu was een kwaaie, boze afgod die met rust gelaten wilde worden. Die meteen wraak nam, als men tegen zijn wil inging. De levende God kan ook kwaad zijn. Zeker. Maar hij redt door het bloed van zijn Zoon.
 
We hebben overal waar we het onderwerp aan de orde stelden prachtige getuigenissen gehoord van de mensen. We hebben eenvoudige ouderlingen ontmoet, die over een geweldige bijbelkennis beschikken. We hebben SETIA-mensen over de vloer gehad die het maandenlang volhouden op eenzame posten. Natuurlijk, er is onder de christenen nog veel syncretisme en halfheid, veel on- en bijgeloof. Maar we hebben duidelijke bewijzen gezien van Gods zorg en van geloofsvertrouwen bij de mensen.
 
Aan de andere kant, de GGRI staan op een tweesprong. Ze staan niet alleen voor de keus tussen God en Refafu. In feite hebben de meesten die keus al gemaakt: voor God en tegen Refafu (al zit er nog wel veel oud denken in hun manier van geloven, ook in de stad). Ze staan ook voor de keus tussen God en Mammon. Vanuit hun verleden staan de Papua's erg open juist voor materiele vooruitgang. Dat hoeft niet verkeerd te zijn. In ieder geval betekent het niet dat ze meteen als materialisten moeten worden getypeerd. Het zijn vooral godsdienstige, messianistische motieven (cargo cult) die hun drijven. Er wordt door de overheid veel geld gegeven voor de maatschappelijke en ook kerkelijke ontwikkeling. Helaas wordt veel van dit geld misbruikt en verrijken sommigen zich er prive mee (in Kouh heeft een van de gemeenteleiders tientallen miljoenen Rupiahs verdonkeremaand). Binnen de GGRI is tweespalt over een project van een gemeentelid dat zich profileert als het hoofd van de GGRI. Hij runt een stichting voor materiele hulpverlening, maar het is allemaal nogal dubieus. Mensen die protesteren en het geloof in God als nummer één willen vasthouden, worden bedreigd en aan de kant gezet. We hebben geprobeerd ook in dezen te laten zien dat het hele leven valt onder Gods zorg. Geloof is het eerste. Gehoorzaamheid aan zijn woord en daaruit voortkomend eerlijk en oprecht gedrag is belangrijker dan op alle mogelijke manieren proberen een graantje mee te pikken. 
 
De belijdenis van Gods voorzienigheid - denk aan Heidelbergse Catechismus, Zondag 10 - vraagt om een duidelijke geloofskeus. Dat eerst. Vervolgens vereist deze belijdenis wilskracht, ambitie, positief denken, eerlijk en oprecht handelen. Ik vond de Papua's mn in Kouh erg gelaten. Ik raakte er wat gedeprimeerd van. In Tanah Merah en in Boma was de situatie gelukkig heel anders, veel positiever. Zou het schorten aan kennis over God en Zijn Zoon, aan vertrouwen op Hem? Eerste prioriteit voor de GGRI op Papua is in ieder geval wel de opleiding van jonge, geestelijke leiders. En eerlijk is eerlijk, daarin geven de tientallen SETIA-mensen die in de regio Boven-Digoel als onderwijzer dienen het goede voorbeeld. Zij willen graag de GGRI helpen. Een goede samenwerking (waarin duidelijke afspraken worden gemaakt en wederzijds vertrouwen wordt uitgesproken) kan de mensen tot nieuw leven brengen: Inderdaad, God doet grote dingen, daar op Papua. Hij is er zelf bij. Met zijn zorg en zijn regering.


Op de foto de intussen grijze Hendrik Besagi te Boma, met een lange staat van trouwe dienst als evangelist en ouderling.

dinsdag 14 juli 2009

Vogeltjeseten

Mijn vader verpoft het tot op vandaag om mais te eten. Dat noemt hij laatdunkend vogeltjeseten. De mensen van Alor zijn bepaald geen vogels. Maar mais is wel hun hoofdvoedsel. En ze kunnen het bijzonder lekker klaarmaken. Dat heb ik vandaag ondervonden. Maar, eerlijk is eerlijk, het was echt vogeltjeseten.
 
Al voor ik naar Papua vertrok, had Safira mij beloofd: "Als u terugkomt ga ik voor u koken." Safira is de vrouw van Aprianus. Ze wonen sinds kort pal naast Marianus en Mariam. Ze zijn allemaal afkomstig van het eiland Alor in Oost-Indonesia (provincie NTT, ten noorden van Timor). Ook Aprianus en Safira ken ik goed. Van de campus en van hun kerkenwerk in Seriti (Toraja, Celebes). Intussen werken ze al een paar jaar op de campus in Jakarta. Aprianus is docent en volgt de M.Div-opleiding en Safira is docente op de opleiding verpleegkunde van SETIA.
 
"Ik ga kapurun voor u maken," zei ze toen. "Kapurun," vroeg ik, "maar dat is toch een Toraja-gerecht? En jij komt van Alor." "Ja, maar dat is lekker, hoor." "Dat kan best zijn, maar ik wil van jou geen vreemd eten. Als ik bij jullie kom eten, eten we Alorees." "Dan krijgt u mais te eten, hoor." "Nou, wat zou dat? Dat lust ik graag." "OK, dan kook ik een Alor-gerecht." Aldus afgesproken.
 
En nu ben ik terug in Jakarta. Zaterdagmiddag zie ik Safira op de ceremoniele diploma-uitreiking van SETIA. Ze komt meteen op mij af. Van een afstandje vragen haar ogen al: "Wanneer zal het zijn?" We steken even de koppen bij elkaar en spreken af: dinsdagmiddag.
 
Om een uur of twaalf rijden we - ik gebruik de auto met chauffeur van Wisma PGI - het wooncomplex ASABRI op, helemaal in Zuid-Oost-Jakarta / Bekasi. De naam zegt dat het oorspronkelijk voor militairen bestemd was, maar het is blijkbaar algemeen toegankelijk. De huizen waar de beide gezinnen wonen zien er goed en nog nieuw uit. Ze wonen hier graag, want het is rustig. Geen lawaai van verkeer en machines. En voor de kinderen ook goed. Het eten staat al klaar. Behalve het maisgerecht is er rijst en kangkung (een soort spinazie) en gegrillde vis. Safira heeft haar beste beentje voorgezet. Ze deed destijds wat minderwaardig over het eten van mais, maar het smaakt echt heerlijk. Behalve mais zitten er boontjes, pinda's, tomaatjes en een soort groente in. Ik schep het eerst op als groente bij de rijst, maar dat is niet de bedoeling. Je hoort de mais afzonderlijk te eten. Echt lekker. Als het zo hoofdvoedsel is, dan doet het echt niet onder voor rijst of sago.
 
Dan komt het verhaal van de mais. Aprianus en Safira hebben heel wat moeten rondrijden om aan mais te komen. In Jakarta kent men het blijkbaar niet zo. Op Papua stikken ze erin. Vorige week in Wamena hebben we ons nog tegoed gedaan aan maiskolven. Maar alzo niet in Jakarta. Uiteindelijk hebben ze het kunnen kopen op ... de vogeltjesmarkt. We hebben dus inderdaad vogelvoer zitten eten. Maar wat maakt het uit? Mais is mais. Het was lekker. En we hadden het samen heel gezellig. Dat laatste is het belangrijkste. Fijn trouwens dat deze gezinnen buren van elkaar zijn. Ze hebben veel aan elkaar. Dat is ook goed voor SETIA.

zondag 12 juli 2009

Met geloofsogen scheuren over de Digoel


Tijdens een van de miniseminars op Papua maakte een van de aanwezigen de rake opmerking dat je als christen altijd moet kijken met geloofsogen. Dat bewaart je voor blindheid, bijziendheid, kortzichtigheid. Met geloofsogen zie je de werkelijkheid zoals die door God is gemaakt en door Hem wordt verzorgd en beschermd. Het zorgt ervoor dat je dag en nacht bewust leeft als kind van God, dat je je veilig weet en geen zorgen maakt, wat er ook gebeurt.
 
Als christen weet je dit natuurlijk allemaal wel. Alleen, je denkt er vaak niet zo over na. En je leeft er ook niet altijd naar. Ja, wel als je iets ernstigs overkomt: een ongeluk, een ziekte, een sterfgeval. Maar in het alledaagse leven van 's morgens opstaan, ontbijten, naar school of je werk rijden enzovoort? Dan is alles zo vanzelfsprekend, zo voor de hand liggend. Daarom is het goed om weer even met de neus op de feiten te worden gedrukt: je leven ligt in Gods hand.
 
Ik kreeg de kans om dat kijken met geloofsogen weer even flink te oefenen, tijdens een nachtelijke tocht van Kouh naar Tanah Merah over de snelstromende rivier de Digoel. Bij aankomst in Kouh met het watervliegtuig van de MAF, vroeg piloot Tom ons om voor de vervolgvlucht naar Boma naar Tanah Merah te komen. Nou ja, als hij dat wilde, vooruit dan maar. Dat gaf ons meteen de mogelijkheid om ook daar mensen van GGRI en SETIA te ontmoeten en ook daar ons LITINDO-onderwerp te bespreken. Het zou ook niet moeilijk zijn om vervoer te vinden, waar er gingen dagelijks boten heen en terug naar Tanah Merah. Intussen bekroop me alvast wel een gevoel van angst. Vroeger droeg ik tijdens vaartochten altijd een zwemvest, omdat ik - zacht uitgedrukt - nogal last van watervrees heb. Ik had nu geen zwemvest bij me. Nou ja, het gaat vast wel goed, stelde ik mezelf gerust.
 
De schrik sloeg me helemaal om het hart toen onze gastheer, Pak Theo, vrijdagmiddag om een uur of vijf kwam melden dat er zo een speed zou vertrekken naar Tanah Merah en dat wij maar mee moesten gaan, omdat hij niet wist of er zaterdag ook een boot zou varen. Dat werd dus varen bij avond, in het donker, zonder goed zicht op de bochtige banjirrende rivier waaruit overal vastgelopen boomstronken omhoogstaken. Maar wat moest ik? Mijn metgezel Marianus baalde er wel van dat we in het donker niets konden zien van de omgeving, maar hij had er best zin in. We pakten onze spullen bij elkaar. Geld en documenten deed ik bij elkaar in een plastic zakje, dat ik om mijn nek hing. Ik kreeg nog een dik jack mee van gastvrouw Elisabet. En daar gingen we naar de steiger.

Tegen zessen vertrokken we. In het schemerdonker. Behalve ons tweeen waren er de stuurman, een bootsjongen en nog een passagier. De bagage lag onder een dekzeil voorin de smalle boot, wij zaten achterin op de houten bodem, met een zeil over ons heen. De driver stond achterin bij de 40pk aanhangmotor. Hij gaf meteen vol gas. Met kloppend hart ging ik de tocht aan: als dit maar goed afloopt. Bij nacht en ontij scheuren over de Digoel: laat mijn moeder dit niet horen. Die is al doodsbang als ik vlieg. Dat doet mij nu juist helemaal niets. Varen dat is pas erg.
 
We maakten de grote bocht rond Kouh en kwamen voorbij Katawage. Vlakbij de kali Kleit, die ik in het verleden eens ben opgevaren tot vlakbij Desa Maju (toen was het licht en ging het langzaam ... en ik had een zwemvest aan), stopte de driver middenop de rivier. Wat is er? "Ik moet nu eerst plassen." Dat deed hij van achteruit de boot. Goed voorbeeld doet goed volgen. Daarna ging het weer verder, nu met een breed en ver stralende zaklamp als hulpmiddel. We maakten de ene na de andere ronding. Boven ons scheen de maansikkel en werden miljoenen sterren zichtbaar. Aan weerskanten van de boot tekenden zich de donkere contouren van het oerwoud af. Ik begon met andere ogen te kijken. Dit is toch wel heel mooi, bedacht ik. Ik dacht niet meer zo erg aan mogelijke boomstammen waarop we te pletter zouden kunnen slaan, maar ik keek omhoog en kwam onder de indruk van al dat moois om ons heen. Mijn angst kwam nog wel even terug. Het werd mistig. De driver trok zich er niets van aan. We bleven scheuren over de Digoel. Hij kende de rivier op zijn duimpje, had hij gezegd. Even later was het weer helde. We waren al voorbij Mariang en ook voorbij Tanah Tinggi toen hij opeens weer vaart minderde en stopte. "Nu eerst eten," klonk het achteruit de boot. "Ik heb sinds vanmorgen al niets meer gehad." Terwijl hij genoot van zijn avondhap, dobberden we rustig voort op de stroom. We gleden voorbij een tuin waar licht schemerde. Daar waren mensen. Ze hadden in hun bivak een vuurtje aan. We hoorden roepen en schreeuwden terug. Boven ons zagen we de sterren. En vanuit het bos klonken allerlei geluiden. Zo nu en dan sprong er een vis even uit het water op. Wauw, dit was kostelijk. Genieten.
 
"Nog ruim een halfuur," zei de stuur en startte de buitenboord. Daar gingen we weer. De maan was bijna onder. Nu eens zagen we hem rechts, dan weer links en soms was hij achter ons. Op Papua ga je alle kanten op om je bestemming te bereiken. Toen hij op een gegeven vaart minderde in een scherpe bocht waar hout uit de rivier opstak, hoorden we gedreun. "Dat is Tanah Merah al," zei de driver. Nog twee lange bochten, dan zijn we er. En ja, om even over half negen kwamen de lichten van Tanah Merah in zicht. We legden aan bij de pasar (markt) en werden door vriendelijke handen uit de boot geholpen. Niet lang daarna werden we naar ons onderkomen 'Caritas' gebracht. Het was een avontuurlijke tocht. Maar uiteindelijk was het wel genieten. Ik heb er geen enge dromen aan overgehouden. Vast omdat ik tijdens de tocht met geloofsogen ben gaan kijken. Dat maakte mij rustig. Maar of ik een volgende keer zou popelen om weer zo'n nachtelijke boottocht te maken? Dan toch maar liever overdag. En met een zwemvest aan. Want dat kijken met geloofsogen betekent niet dat je je ogen sluit en alles maar over je laat komen. Kijken, dat doe je welbewust.


PS Foto: SETIA-mensen gaan met hun longboat terug naar Firiwage.

zaterdag 11 juli 2009

Werk volgens planning



Dankbaar constateer ik dat het programma van deze LITINDO-reis tot nu toe precies volgens schema kon worden uitgevoerd. De eerste weken in Jakarta en op Bali verliepen al zoals gepland (zie eerdere blogs). Maar ook het hoofddoel van de reis werd gerealiseerd en zelfs meer dan dat: een serie miniseminars voor kerkleiders van de GGRI op Papua (GGRI-P) over het onderwerp 'Gods voorzienigheid tegenover de stamgodsdienst'. Miniseminar was soms wel een wat te groot woord, maar wat mij betreft valt elk serieus gesprek over het seminar-onderwerp er ook onder. Oorspronkelijk was het mijn bedoeling om - net als in vroegere jaren - een (groot) seminar van een dag of tien te organiseren voor alle predikanten en evangelisten van de GGRI-P, in nauwe samenwerking met IRTT. Toen dat om bepaalde redenen niet mogelijk bleek, wijzigde ik mijn plannen. Ik kon mijn doel, het uittesten van al geschreven lesmateriaal en het verzamelen van adatmateriaal, wellicht ook bereiken door op verschillende plaatsen miniseminars te geven van één of twee dagen, of anders door alleen een gesprek erover. Toen ik op Papua aankwam, twijfelde ik er even aan of er ook van díe plannen wel iets terecht zou komen. Er bleek weinig tot niets voorbereid te zijn. De een was ziek en de ander wist van niets. Maar ik werd beschaamd. In ruim drie weken werd op vijf plaatsen een bijeenkomst gehouden - hier van enkele uren, daar van een paar dagen - waarop het onderwerp besproken werd, namelijk bij de GGRI-P in Waena/Sentani (aan de Noordkust), Merauke (aan de Zuidkust), Kouh, Tanah Merah en Boma. En meer dan dat! In Tanah Merah ging 'toevallig' (!) de preek van ds Ignatius Amotey over 'ons' onderwerp. En ook met SETIA-mensen in Koya Timur (Noordkust), Merauke en Tanah Merah werd het onderwerp besproken.
 
Deze keer hoefde ik de klus niet in mijn eentje te klaren. Mijn Indonesische collega Marianus Waang was mijn maatje. Hij is door LITINDO ingeschakeld bij de realisering van het dogmatiekproject: een boek waarin de leer van de bijbel wordt uitgelegd, gericht op de Indonesische context. Om het wat moeilijker te zeggen: een gereformeerde contextuele dogmatiek. Het is vooral Marianus' taak om te zorgen voor de indonesianisering van het geheel. Hij is daarvan de coordinator. Het was voor hem de eerste keer dat hij op Papua kwam en kennismaakte met de GGRI-P. Ik kan zeggen dat we samen een hecht koppel vormden. We hebben alles samen gedaan. Ik heb van zijn aanwezigheid en kameraadschap genoten en ik heb diepe waardering gekregen voor zijn kennis, zijn inzicht, zijn wijsheid en vooral zijn rustige en geduldige manier van omgaan met de mensen. Hij weet de mensen te overtuigen. Natuurlijk gingen de gesprekken niet alleen over het seminar-onderwerp, maar ook over de kerkelijke situatie van de GGRI-P en over de verhouding cq samenwerking tussen de GGRI-P en SETIA. Op persoonlijke titel - dat hebben we goed duidelijk gemaakt - hebben we desgevraagd onze mening geuit en advies gegeven.
 
Ons programma kon volgens plan worden uitgevoerd. We waren gezond. Het weer was goed voor de vluchten in het binnenland. De MAF heeft aan onze verzoeken kunnen voldoen. Wie met geloofsogen kijkt, ziet in al deze dingen de hand van God. Door zijn voorzienigheid kon het allemaal gebeuren. Hij zorgt ook voor de GGRI-P. Voor SETIA. En voor Papua. Die zorg hebben ze hard nodig. 
 
In volgende blogs hoop ik een terugblik te geven op ons werk voor LITINDO tijdens ons verblijf op Papua.

woensdag 8 juli 2009

Wisseling van werelden

Wekenlang zijn we onbereikbaar geweest. Van Sentani/Jayapura, waar internetten nog mogelijk was, zijn we naar Merauke gereisd. Daar lukte het met pijn en moeite om on line te komen, maar het ging zo traag en de verbinding werd zovaak verbroken dat we het maar hebben opgegeven. In het binnenland van Zuid-Papua, in de regio Boven-Digoel, was helemaal geen signaal (behalve in Tanah Merah). Daar waren we voor contact met de buitenwereld nog als vroeger aangewezen op de kortegolfzender. Toen we eergisteren uit de jungle van het Zuiden in Wamena, het centrum van de Baliemvallei, aankwamen, hadden we weer bereik. En nu in Sentani kunnen we ook weer internetten, zij het langzaam. Morgen vertrekken we naar Surabaya en overmorgen naar Jakarta. Daar zal internetten geen probleem meer zijn.

Maar wat een wereld van verschil tussen nu en de periode dat ik op Papua werkzaam was (1981-1992). Wanneer we toen een brief verstuurden, wisten we dat we ongeveer twee maanden moesten wachten op antwoord. Nu is er binnen een paar dagen, of zelfs binnen een paar minuten reactie. Als je aan die snelweg van communicatie eenmaal gewend bent, heeft het verleden afgedaan. Hetzelfde geldt voor het reizen tussen de dorpen. Vroeger deed je met de prauw een dag over de tocht van Boma naar Uni. Lopend bij lage waterstanden) kon je het in een uur of vijf doen. Nu kun je er per truck of motor in ruim een uur naar toe rijden. Loop je over de pas aangelegde weg, dan doe je er twee en een half uur over. Nog altijd de helft van vroeger. Maar dat wil toch niemand meer?

Het binnenland van Zuid-Papua wisselt in korte tijd van wereld. Dat was al het geval door de komst van zending en overheid. Maar dat raakt in een complete stroomversnelling door de verbetering van de infrastructuur. De mensen van de Jair, Awyu en Kombaistammen hebben een nieuwe wereld betreden. Die wisseling van werelden vindt ook op het water plaats. Er varen dagelijks boten tussen Tanah Merah en Kouh, Kawagit, Manggelum en verder. Houten boten, longboats en speeds, je kunt iedere dag wel een boot nemen. Geen wonder dan ook dat er in Tanah Merah hele wijken verrijzen van 'orang Kouh', 'orang Kawagit' enz. Vanuit Tanah Merah kun je dan weer verder per boot of per vliegtuig.

De gesloten wereld van de jungle gaat langzaam maar zeker open. Voor de bevolking heel plezierig, al blijven ze wel - letterlijk - aan het eind van de wereld zitten. Door de grote afstanden is alles er heel duur. Juist de mensen die het het minst kunnen betalen, moeten het meest betalen. Een liter benzine kost aan de kust Rp. 4800, in Kouh Rp. 15.000 en in Wamena (waar alles moet worden ingevlogen) zelfs Rp. 25.000. Boeken kosten er twee keer zoveel als in Jakarta. En kranten zelfs 3 tot 4 keer zoveel. Het zijn er bijna Nederlandse prijzen.

De verbetering van de infrastructuur heeft ook negatieve gevolgen. Er komt ook van alles binnen, mn veel handelaars en winkeliers die de begeerte van de mensen naar allerlei veel te dure artikelen weten op te wekken, zodat ze hun verdiende geld meteen weer kwijt zijn. Dat is zuur. Maar wat doe je eraan?

Op nog een andere manier hebben wij de wisseling van werelden meegemaakt. Het maakt groot verschil of je vanuit Nederland via Jakarta en Jayapura in de jungle van Papua aankomt, of andersom. Bij aankomst in Sentani vanuit Jakarta vonden we de luchthaven een rommeltje. Nu we vanuit Wamena in Sentani aankwamen, was het ineens een keurig vliegveld. En wat een verschil tussen de Papua's in de sagomoerassen, in de bergen en in de stad. Zodra je vanuit het laagland de bergen invliegt verandert alles. Eerst vlieg je over de vanzelf groeiende sagopalmen, dan over de talloze aardappelakkers van de bergbewoners. En in de stad is alles en iedereen op de winkels aangewezen. Als dat jou als westerling al aan het duizelen brengt, wat moeten de Papua's dan al niet ervaren. Een totale culture shock. Ze betreden letterlijk een nieuwe wereld. Maar helaas, het is niet dé nieuwe wereld.